Friday, June 10, 2011

Gênante momenten (in je eentje) II - Het blackberrymeisje

Er is één type gênant moment dat sinds een aantal jaar steeds vaker voorkomt. Ik denk dat in de laatste 3 jaar het aantal zeker met 200% toegenomen is. Dat is de schuld van de BlackBerry. Of de Iphone. Zelfs van de simpele goeie ouwe Nokia. In de metro stond vandaag een beschrijving van ‘Het blackberrymeisje’, alsof dat een nieuwe diersoort is. ‘Het blackberrymeisje zit en loopt altijd met een lichtgebogen rug’, zo las ik, ‘en haar handen heeft ze krampachtig om haar telefoon geklemd.’ Bovendien heeft ze ‘totaal geen oog meer voor haar omgeving.’ En dat laatste is natuurlijk gevaarlijk.

Met de komst van apparaten waarmee je altijd en overal kunt sms’en, pingen, mailen en twitteren, is de wereld om ons heen een soort doorlopend circus geworden. Mensen slingeren over de weg, lopend of met de fiets, terwijl ze stug naar een of ander schermpje staren. Je kunt tegenwoordig op straat de prachtigste dingen meemaken: zo zag ik laatst een meisje dat in een metrostation vol gas op een van de toegangspoortjes klapte. Behoorlijk gênant, en ze was ook nog eens niet in haar eentje.
Hoewel ik er altijd wel om kan grinniken als ik zoiets zie gebeuren, vond ik zo’n situatie altijd ook een beetje treurig. Kom op zeg, je kan jezelf toch wel éven losrukken van dat ding? Totdat ik pas geleden in een winkelcentrum liep. Ik werd gebeld. Hartstikke leuk natuurlijk, maar mijn mobiel dacht daar anders over en verstopte zich in mijn tas. Voor degenen die niet bekend zijn met meisjestassen: het is een soort jungle op zakformaat. In die jungle kan een telefoon zich op heel veel slinkse manieren verstoppen. Al lopend dook ik in mijn tas en spontaan begon ik te zwabberen: probeer maar eens rechte lijnen te lopen als je bijna tot aan je schouders in een tas aan het verdwijnen bent. Gelukkig vond ik mijn mobiel, alleen net te laat. Shit. Het was ook nog eens iemand die ik graag wilde spreken. Terwijl ik zachtjes in mezelf mopperde om de geslaagde sabotagepoging van mijn tas, ging mijn telefoon weer af: een sms. En niet zomaar een sms: het was er eentje die schreeuwde om een snel antwoord. Direct, onmiddellijk, nu! En dus begon ik te sms’en. Wel lopend natuurlijk, want een moderne meid multitaskt zich een ongeluk. Letterlijk. Ik merkte al gauw dat ook nu weer een zwabber optrad: vervaarlijk zwenkte ik langs een aantal winkelgevels, maar ik raakte gelukkig niks en ik was inmiddels al bijna klaar met sms’en. Toen besloot ik even op te kijken om te zien waar ik inmiddels was beland. Net te laat. Tijdens het opkijken liep ik nogal hard tegen een lantaarnpaal. Gauw keek ik om me heen. Dit is pijnlijk. Echt heel. Maar gelukkig had niemand het gezien.
Gênante momenten (in je eentje)

Ga maar na: als iemand op straat onderuit gaat, doet hij twee dingen: eerst kijken of iemand anders het opgemerkt heeft, daarna pas kijken of hij zich heeft bezeerd. Je vindt ondraaglijke pijnen minder erg zolang niemand anders heeft gezien hoe je jezelf dat leed op onbenullige wijze hebt aangedaan. Zo liep ik ooit eens nogal hard tegen een glazen wand op, op onnavolgbare wijze met mijn voorhoofd eerst, terwijl ik dacht dat ik bezig was een gebouw te verlaten. Mijn eerste gedachte was: ‘Ik hoop dat niemand dit gezien heeft.’ Pas daarna kwam langzaam maar nadrukkelijk de pijnsensatie, vervelend, maar toch nog wel minder belangrijk dan het feit dat iemand die het had gezien langzaam maar zeker stierf aan een lachkick. Schaamte is erger dan pijn.

Toch zijn er momenten denkbaar dat je jezelf zo onbenullig gedraagt, dat het niet uitmaakt of iemand anders het wel of niet gezien heeft: jouw actie is zo gênant dat je jezelf lomper vindt dan een ander je ooit zou kunnen vinden.
Voorbeeld: je zit op de fiets. Het is voorjaar. Vogels fluiten, bloemen bloeien, de zon schijnt. Er waait een zalig briesje. Tot zover alles goed. Je trapt jezelf vrolijk voort en bent erg tevreden met jezelf: kijk jou hier eens fietsen, sportieve natuurliefhebber die je bent. Goed, al het groen in je directe omgeving bestaat uit een berm met zwerfafval, en links van je raast een drukke provinciale weg, maar je fietst hier toch maar lekker. Hulde aan jou. Aangemoedigd door je eigen fietsbriljantie, besluit je tot een omweg door het park.
Stom, natuurlijk, In het park wonen de beestjes. Hoewel ze heel veel kleiner zijn dan jij, lijkt het er al snel op dat ze het van je gaan winnen: sommigen vliegen demonisch hard te pletter tegen je voorhoofd, anderen boren zich met voelbaar genoegen in je oog. Je fijne fietsritje wordt al snel een strijd op leven en dood: je wil niet verliezen van een vlieg, maar het begint er sterk op te lijken dat dit wel gaat gebeuren. Wanneer je in je gevecht naar adem hapt, is er altijd één opperkamikazevlieg die zich in dat korte moment naar binnen weet te werken en jawel: nu zit er een beestje in je mond. ‘Niet slikken!’ giert paniekerig door je hoofd. Al vrij snel komt de juiste oplossing in je op: spugen. D’ruit met dat gore beest! In je blijdschap dat je iets gevonden hebt op het vieze-vlieg-in-mondprobleem, vergeet je echter wel dat je nog aan het fietsen bent. En dat het briesje dat je net nog zo heerlijk vond, inmiddels wel recht in je gezicht briest. In je paniek denk je niet aan briljante dingen als 'opzij spugen'. Als je dus besluit tot spugen, belanden spuug én beestje bijna direct weer in je gezicht. Dat is vies. Echt heel. Maar gelukkig heeft niemand het gezien.
De tuinslang(haspelkar)

Ik ben niet zo goed met tuinen. Dat wil zeggen: mijn enige vaardigheid op het gebied van tuinen is dat ik mezelf er erg beeldig in kan bevinden. Het verzorgen van een tuin daarentegen is iets wat ik maar moeizaam onder de knie krijg. Hoewel ik me er bijvoorbeeld bewust van ben dat plantjes in warme, zonnige tijden behoefte hebben aan water, vergeet ik ze rustig dat te geven. Gevolg is dat ik met enige regelmaat in het tuincentrum maar gewoon nieuwe plantjes aanschaf, omdat ik de vorige generatie redelijk genadeloos heb laten verkommeren. Enige tijd geleden was er weer zo’n moment: de tuin was echt niet meer om aan te zien, en hoewel ik dat lange tijd redelijk succesvol kon negeren, werd het stilzwijgend hoofdschudden van de buurman over het hegje dat ons scheidt me uiteindelijk toch te gortig: ik ging de tuin weer ‘ns doen. Na een meeslepend tweedaags gevecht met onkruid, was de tijd van planten gekomen: enthousiast stopte ik allerlei gekleurd spul in de grond. Ik deed dat met veel liefde, en ik was deze keer zo tevreden met het resultaat dat ik mij voornam dat deze planten pas dood zouden gaan wanneer dat volgens het bijbehorende labeltje de bedoeling was. Kortom: ik ging ze water geven. Het waren weken waarin de temperatuur steevast opliep tot 25 graden of meer, met een verzengende zon en dus moest er elke dag gesproeid worden.
Enige tijd deed ik dat met een gieter. Niet met zo’n gieter van het type zoals gieters ooit bedoeld zijn, maar met een kleine roze olifant met een vulgat in z’n achterste en een retehandige schenkslurf. Er gaat ongeveer één zo’n gieter in een plant, en dat betekent dat er aardig wat gesjouwd werd met die roze vriend. Na een keer of een was ik daar wel klaar mee. En zo besloot ik: er moet een tuinslang komen.
Om half werk te voorkomen kocht ik online een degelijke tuinslang, en niet zomaar een, maar eentje met een haspel. Die haspel hing dan weer in een ‘hartstikke handig’ karretje, wat alles bij elkaar een wonderschoon tuinslanghaspelkarretje oplevert. Toen de PostNL-meneer mijn kar kwam brengen, voelde ik al snel nattigheid: de doos waarvoor ik braaf tekende, had bepaald niet de formaten van het karretje dat ik op de foto’s had gezien. Shit: een bouwpakket.
Nu zou je denken dat er niet zo gek veel te doe-het-zelven valt aan een tuinslang, maar daar vergis je je in. Het begon goed: te midden van tienduizenden stukjes tuinslanghaspelkarretje, vouwde ik de bouwtekening open en begon te puzzelen. Buis 1 en buis 2 konden zonder enige moeite in zinloos plastic onderdeel 1 geduwd worden. Vervolgens moest dat vast met vier schroefjes. Ik keek in het schroevenzakje: twee schroefjes. Hm. Nog eens kijken: nog steeds twee. Al snel merkte ik dat het niet uitmaakte hoe vaak ik keek: de twee schroefjes werden er geen vier. Ik had de hele tijd al zachtjes gemompeld, maar nu begon ik hartverwarmend te schelden op de tuinslangenboer, op de webwinkel en op de PostNL-meneer, die er natuurlijk niks mee te maken had maar toch veel pijn verdiende. Ik zuchtte maar eens diep. Schold nog een poosje en zuchtte weer diep. Dat deed ik ongeveer een kwartier, niet omdat ik zo ontzettend fijn zat te zuchten, maar omdat ik moed moest verzamelen om boven, als in: aan de verkeerde kant van de trap, het telefoonnummer van die vermaledijde webwinkel op te zoeken. Ik keek nog maar ‘ns knorrig naar de bouwtekening en zag spontaan dat ik de verkeerde bouwtekening voor me had. De juiste tekening vereiste maar twee schroefjes.
Daarna ging het lange tijd voorspoedig, en nadat ik de haspel in elkaar had getimmerd, ramde ik met een schuine blik op de tekening goedgemutst de draaihendel in de haspel. Enig geweld was daarbij noodzakelijk, maar dat maakte me niet uit. ‘Degelijk spul,’ dacht ik nog, ‘dat zit echt muurvast met die weerhaken’. Ik keek weer op de bouwtekening voor de volgende stap. Oh. De hendel moest er nog niet in. En dus moest ie er nu weer uit. Nog maar eens zuchten en schelden. Interessant verschijnsel: wanneer je als mens wéét dat wat jij wil niet zal gaan (het in een soepele en lichte beweging lostrekken van iets met weerhaken dat je net gewelddadig vast hebt geramd), ga je het toch proberen. Ik wist ook wel dat die hendel niet los zou komen door er gewoon aan te trekken en toch hield ik het zo’n tien minuten vol. Met behulp van alle satéprikkers en koffielepels die ik kon vinden (de satéprikkers hebben het niet gered) wist ik de hendel los te krijgen.
Nu alleen nog maar de tuinslang. Die was ‘knikvrij’ vanwege een of ander hendig trucje dat de fabrikant heeft uitgevonden. Hartstikke mooi. Helaas werkt dat trucje pas als je de slang om de haspel hebt gerold. Voor die tijd knikt de slang wel. Echt. En ook hier geldt: je wéét dat het niet gaat lukken, en toch probeer je het: 20 meter tuinslang direct uit een te kleine verpakking om je haspel rollen. En hoewel je steeds denkt iets verder te komen, lukt het dus nooit. Uiteindelijk sta je die 20 meter gewoon tussen je meubels door te slalommen, links en rechts serviesgoed van je tafel af gooiend. Maar ook met de slang kwam het goed: hij ging na enige sputteren braaf om z’n haspel.
Hoewel ik dacht dat ik 10 jaar minder oud zou worden dan vóór de komst van mijn slangenkar, was ik toch wel erg tevreden met mezelf. Kijk mij, powervrouw, die met blote handen een gansch tuinslanghaspelkarretje in elkaar zet. Eindelijk kon ik mijn plantjes goed gaan verzorgen, en ze troosten met verkoeling na weer een dag in die loeihete zon.
Jammer genoeg heeft het sinds dat moment elke dag keihard geregend.