Wednesday, May 26, 2010

Zweten
Met zweethandjes wacht ik ze op, die eerste dag: havo 4. Ze komen al gauw, en met hen de inhoud van alle plantenbakken op de gang. Binnen 10 seconden ligt mijn lokaal, met de door mij zo zorgvuldig geschikte tafeltjes, vol met potgrond en stukjes van wat eens een grote varen was. Temidden van deze puinhoop: dertig joelende pubers met geen enkel oog voor mijn benauwde blikken.
De rest van het jaar wordt het iets beter, maar niet veel. De plantenbakvulling blijft weliswaar waar die hoort, maar niet zelden sta ik als een roepende in de woestijn mijn boodschap over ’t Kofschip te prediken, terwijl mijn klassen ondersteboven en achterstevoren hun sociale contacten bijhouden.
Proberen een aantekening te geven is een vorm van zelfkastijding. Niemand heeft een schrift, dus er ontstaat een hels lawaai waarin iedereen een blaadje probeert te bemachtigen. Na vijf minuten is dat gelukt.
‘Misschien is een pen ook wel handig,’ merk ik zuur op en ik heb meteen spijt.
‘Dennis! Geef mij een pen, jongen!’ gilt Rafaël. En om hem heen doet de rest van de klas hetzelfde.
‘Hee, doe eens zachter joh!’ corrigeer ik, maar ik kan Dennis niet overstemmen die brult dat Rafaël ‘een sneue pauper is die zelf een pen moet kopen, ja toch?’
Wanneer ik weer eens verzeild ben geraakt in een kansloze poging tot orde houden, heb ik visioenen van brugklassen. Die heb ik wel eens mogen aanschouwen. Dat zijn oases van rust waar ik al mijn kennis eindeloos kan spuien. Rijen van brave kindertjes die als gewillige sponsjes mijn wijsheid op zullen nemen. Ik werp nog eens een blik op mijn losgeslagen clubje zestienjarigen. Een koninkrijk voor een brugklas.
Een jaar later. Op het rooster zie ik dat ik ben gezegend met een brugklas. Met zweethandjes wacht ik ze op, de eerste dag. Ze komen al gauw, en er gebeurt niks. Uiterst kalm lopen ze naar een tafeltje en nemen plaats. De armen netjes over elkaar. En ze wachten af. Doodstil. Eenmaal van de verrassing bekomen begin ik enthousiast te vertellen over alles wat ik ze ga leren en waarom. In alle rust doe ik mijn verhaal en alle aantekeningen worden zonder morren overgenomen in hagelnieuwe schriftjes waarvan iedere leerling er minstens drie bij zich heeft. Iedereen heeft ook een pen die werkte. En ik zeg ‘Werk’, en ze werken, en ik zie dat het goed is.
Ik neem plaats achter mijn bureau en kijk naar de zwoegende kinderkopjes. Plichtsgetrouw zitten ze te schrijven. Ik neem dit moment diep in me op. Ik heb alles wat ik me tijdens die verschrikkelijke havo4-episodes had gewenst. En ik verveel me kapot.