Sunday, August 01, 2010

Buurman

Ik ben pas verhuisd, en bij mijn nieuwe huis horen een flinke voor- en achtertuin. Gelukkig zijn beide tuinen grotendeels gecultiveerd en kan ik dus met een gerust hart in de tuin zitten zonder voor altijd verloren te gaan in groen natuurgeweld. Maar toch: ik heb nu twee stukjes grond waarin van alles groeit, langzaam maar zeker richting de spuigaten. En soms betrap ik mezelf erop dat ik met een zorgelijk gezicht die groei sta te bekijken.

Dat is niet zonder reden. Bij mijn allereerste eigen huis hoorde namelijk ook een tuin. En niet zomaar een tuin: een schier oneindige lap grasveld strekte zich uit tot bijna buiten mijn blikveld. Ik was verrukt toen ik die tuin voor het eerst zag. Talloze visioenen van ontbijtjes op een zonovergoten terras schoten door mijn gedachten. Toen ik anderhalf jaar later weer ging verhuizen, stond het onkruid letterlijk tot okselhoogte. Mijn tuin was een ondoordringbare jungle geworden. Ik heb er hooguit twee keer gezeten. Tijdens het puinruimen trof ik wezens aan van onvoorstelbare groottes die volgens mij nog in geen enkele natuurgids zijn geregistreerd.

En nu sta ik dus regelmatig met een moeilijk gezicht naar allerlei groen te staren en me af te vragen wat mag blijven, en in welke vorm, en wat ik mag verwijderen. Ik weet nog net zoveel van tuinieren als in mijn eerste huis en ik voel me enigszins verloren.
Gelukkig kreeg ik bij dit nieuwe huis ook een nieuwe buurman: een vriendelijke oude man die vroeger een eigen bloemenzaak had. Glimlachend bekijkt hij mijn wanhopige gezicht.
‘Wat ga je doen?’ vraagt hij, als ik met de moed der wanhoop met een tuinschaar de tuin inwandel.
‘Ik heb werkelijk géén idee,’ beken ik, en hij barst in lachen uit. En dan komt het: hij geeft tips en trucs. Met mijn vers aangeschafte tuingereedschap knip en snoei ik en vanonder een laag puinhoop komt langzaam iets tevoorschijn dat lijkt op een heuse hortensia. De buurman kijkt tevreden en in de daarop volgende dagen geeft hij vanachter het heggetje dat ons scheidt allerlei vaderlijke adviezen over wieden en voeden.

Ik krijg de smaak te pakken. Onder de bezielende leiding van de buurman begeef ik mij steeds zekerder in de wereld die mijn tuin heet. Ik verpot planten en snoei struiken tot het zweet me over de rug loopt. Onkruid, trouw aangewezen door de buurman, ruk ik genadeloos uit de grond. Met een ongekende geestdrift stort ik me op alles wat lijkt op een plant. Uiteindelijk beland ik bij een fors plantachtig verschijnsel dat mij, zelfs met mijn nieuw opgedane kennis, voor een raadsel stelt. Wat is het en wat moet ik ermee? Ik kijk over de heg. Daar staat de buurman.
‘Zo, en wat moet ik hiermee doen?’ vraag ik werklustig, en ik kijk al hoopvol naar mijn verzameling middeltjes en instrumentjes waarmee ik al wonderen heb verricht.
‘Weggooien,’ grinnikt hij, ‘die is hártstikke dood’.