Tuesday, October 26, 2010

Tim

Tim staat voor de deur en hij komt de wereld redden. Ik ken Tim niet, maar dat schijnt niet uit te maken want hij tutoyeert er lekker op los. Hij is ‘dus’ Tim en of ik wel weet dat ‘dit grappige flesje water’ het verschil kan maken voor een kind in een ontwikkelingsland? Ik beken dat ik het niet weet. Of Tim me dat dan even uit mag leggen? ‘Tsja,’ zeg ik, ‘Dat mag wel, maar ik kan je nu al vertellen dat je na afloop tóch m’n rekeningnummer niet krijgt.’ Tim blijft lachen, met het flesje nog steeds dapper op ooghoogte geheven. Hij snapt het best en hij waardeert mijn eerlijkheid.

Hij wil nog wel even weten of ik dan helemáál niks voor goede doelen doe. ‘Jawel hoor,’ zeg ik welwillend, ‘ik geef altijd geld aan collectanten.’ Tim staat eerst verheugd te knikken, maar vraagt dan enigszins vertwijfeld: ‘Maar ben je dan nergens lid van?’
‘Nou, nee,’ zeg ik.
Tims glimlach verdwijnt terstond. Hij zet grote ogen op. Op een geschokte toon roept hij: ‘Nou, dat heb ik nou écht nog nóóit gehoord!’ Hij kijkt erbij alsof ik hem zojuist bekend heb in mijn vrije tijd ontwikkelingskindjes te villen. Tim kijkt inmiddels zo ontzet dat ik spontaan aan mezelf begin te twijfelen. Ben ik dan zo’n onmens? Maar ik heb met al die collectes toch wel zeker 0,7 Jantje Beton-speelhuis gefinancierd. En onder de nieuwe dierenambulance zit toch zeker wel één velg van mij. Ach, weet die jongen veel. Hij moet toch wat roepen om mij dat flesje aan te smeren. Ik deug heus wel, besluit ik.

Maar Tim vindt van niet. ‘Nou já!’ stoot hij uit, ‘Wat is er mís met jou?’ Daar moet ik even over nadenken. Ik kijk weer even naar Tim, met z’n grappige water en z’n pruillip. Misschien heeft hij wel gelijk en mankeert er inderdaad wat aan me. Ik ben in ieder geval verschrikkelijk onbeleefd: ik gooi de deur in zijn gezicht dicht.