Testtesttest
Want zo is het ook!
De waarheid, de hele waarheid en niets dan de waarheid.
Thursday, November 16, 2023
Friday, May 15, 2015
Servicekosten
Op ieder
evenementenkaartje in Nederland staat het raadselachtige woord ‘servicekosten’.
De kaartjes bestel je via internet en krijg je dan thuisgestuurd. Ik dacht
altijd dat ergens in Nederland een grote fabriek stond met De Kaartjesmachine.
Dat is een machtig apparaat dat allerlei vrolijk gekleurde kaartjes met een
opgewekt gezoem de wereld inprint. In dienst van de machine staan jongens en
meisjes die neuriënd de kaartjes losknippen en voorzien van een handje glitter.
Daarna stoppen ze de kaartjes fluitend in envelopjes die accuraat worden
bepostzegeld door pluizige konijntjes. En zo’n gekoesterd kaartje belandt dan
uiteindelijk bij mij, alsof ik een uitverkorene ben. Daar wil ik die vier euro
servicekosten wel voor betalen.
Maar mijn droom is
uiteengespat. Onlangs kocht ik kaartjes direct aan de kassa. Aan de andere kant
van een smoezelig ruitje zat een app’end meisje argwanend naar mij te gluren.
Ik bestelde twee kaartjes. Zuchtend rammelde ze iets in een toetsenbord. Ergens
begon iets hartverscheurend te rochelen; een printer spoog twee vale velletjes
papier uit. Het meisje rukte ze liefdeloos los en schoof ze zonder een woord
naar me toe. Ik boog me over de blaadjes en las: ‘Servicekosten: 4,15’. Ik had
mijn kaartjes. Er was geen konijntje aan te pas gekomen.
Friday, October 26, 2012
Dinges is jarig
Vroeger keek je op je verjaardag de
hele dag uit naar de postbode: die bracht een stapel kaarten met allemaal
aardige teksten erop en soms zelfs een paar gulden erin. Dan probeerde je eerst
aan het handschrift te zien van wie de kaart kwam en daarna maakte je hem open:
niet te snel, rustig genieten, dan was je lekker jarig. ’s Avonds, altijd ’s
avonds, want ’s middags speelde je buiten, belden dan nog de oma’s, wat tantes
en een kennis van je ouders die allerlei dingen over je wist, terwijl jij geen
idee had wie het was. Sommige mensen vergaten je: geen kaart, geen telefoontje.
Dat was heel erg, maar goed, dan wist je wat je aan iemand had. Tegenwoordig
word je de hele dag overspoeld door al dan niet digitale feliciteergolfjes en
voel je je lekker geliefd en belangrijk.
’s Ochtends is de eerste ronde:
alleen iemand die je dán feliciteert, is oprecht gelukkig dat je weer een jaar
ouder bent geworden. Bellen is voor achten alleen weggelegd voor je ouders, als
ze je aardig vinden, dan. Maar goed: iedereen die je voor half negen per sms
heeft gefeliciteerd, deelt jouw feestvreugde oprecht.
Bij een felicitatie na negenen
weet je: ik ben geen topprioriteit. Diegene heeft op ’t werk de computer
aangezet, eerst even hoogst illegaal de privémail gecheckt en in zijn mailbox
een reminder gevonden: ‘Dinges is vandaag jarig’. Bij deze mensen moet je dan
nog wel onderscheid maken tussen degenen die na de digitale notificatie even de
telefoon pakken en degenen die via een kille reply-knop een ongeïnspireerd
‘Gefeliciteerd, hè’ naar je sturen.Om half een is het lunchpauze: tijd voor het rondje social media. Op Facebook staat:
Dinges
Heeft een relatie met HoeheetzeUit Hoeheetdatgat, Zuid-Holland, Netherlands
Hij is vandaag jarig
Iedereen die je rond lunchtijd
feliciteert, kun je eigenlijk wel schrappen als vriend: deze mensen hebben je
zo hoog zitten dat er niet eens een herinneringsmail over jouw verjaardag komt.
Dan bestaan er nog mensen die
zonder computers werken en geen smartphone hebben. Ja, die bestaan. Die
feliciteren je zo’n beetje aan het einde van de middag: als ze thuis naar het
toilet gaan en op die tragische Marjolein Bastin-verjaardagskalender ineens
jouw naam bij vandaag zien staan. Tot dat moment: nog geen seconde aan jou en
je blijde verjaring gedacht. Sommigen bellen rond etenstijd: die hebben de
kalender in de keuken hangen.Tegen achten komen zij die gered worden door iemand anders thuis op de bank die terloops iets opmerkt als ‘Heb jij Dinges nog gewhatsappt? Die is jarig vandaag. Ik kreeg een mail dus heb ‘m effe op Facebook gefeliciteerd.’
Het allertreurigste golfje komt tussen elf uur ’s avonds en middernacht. Een telefoontje kan je op dat tijdstip wel vergeten, dus moet je het sowieso al doen met een warme digitale tekst. Weet dit: je bent genadeloos vergeten. In de gedachtegang van deze persoon zit jij, nou ja, eigenlijk nergens. De énige reden dat je nog wat hoort, is dat er een last minute interventie heeft plaatsgevonden. Niet op Facebook, want waarschijnlijk zijn jouw updates daar uitgeschakeld. Misschien was het een opmerking op het profiel van iemand anders (‘Ga jij nog naar Dinges’ feestje dit weekend?’), misschien had diegene nu pas tijd om naar de wc te gaan. Het berichtje dat je uiteindelijk dan nog krijgt, bevat meestal een semi-grappige gore leugen als ‘Ik was je niet vergeten, maar ik dacht: nu voel je je tenminste de héle dag lekker jarig.’ Tuurlijk. Trek je conclusies.
Saturday, January 07, 2012
Schermbeleving
Wanneer ik vroeger naar een concert ging, werkte dat als volgt: ik ging erheen, maakte het mee, genoot er heftig van en dat was dat. Die tijd is niet meer. Tegenwoordig ga ik erheen, probeer het mee te maken en ervaar dat ik alles alleen maar tweedehands kan zien, omdat ik overal waar ik kijk alleen maar geheven schermpjes zie. Digitale camera’s, smartphones en zelfs doodordinaire simpele mobieltjes: alles en iedereen staat ermee te filmen en fotograferen. Aan het einde van zo’n avond ben ik kapot, omdat ik als een dronken kameel voortdurend heen en weer heb geschommeld om onder, boven, links of rechts langs schermpjes te kunnen zien wat er op het podium gebeurt.
Ik zou natuurlijk een van die miljoenen schermpjes kunnen gebruiken als blik op de wereld, maar op de een of andere manier staan bij mij in de buurt altijd van die halvegaren die kicken op de zangeres, zodat ik via hun schermpjes de hele avond slechts een blokkerig ingezoomd zicht heb op een steeds uit beeld schietend decolleté.
Veel van die fanatieke filmers denken de mensheid te helpen met hun werk. Goed, degenen die voor de tieten komen zijn waarschijnlijk wat minder filantropisch ingesteld en helpen met name zichzelf, maar de rest schijnt echt te denken dat de wereld een grote dienst wordt bewezen met hun filmsels. Dat geldt met name voor degenen die meteen na het indrukken van de stop-knop hun filmpje op YouTube, Facebook of Twitter gooien, vaak met een taalhoogstandje als ‘supervetcoldplayechtgenietenwauw!’ eronder. En zodra ze dat hebben gedaan, gaat de camera meteen weer in de filmstand voor de volgende totáál zinloze opname.
De kwaliteit van de filmpjes is namelijk altijd om te janken. Het geluid is vaak zo slecht dat er voor de kijker alleen een soort stervend cappuccinoapparaat te horen is. Wat het beeld betreft heb je eigenlijk altijd alleen maar zicht op 600.000 andere beeldschermen, al dan niet met ingezoomde tieten erop. Ergens in de verte zie je wel eens een ledemaat boven een schermpje uitstijgen, en met wat geloof, hoop en liefde kun je daar misschien wel eens de artiest ontdekken die je probeert te zien.
Het állerergste zijn de filmers die hun filmpje definitief om zeep helpen door, in een vlaag van onvergeeflijk enthousiasme, met hun gezicht vlak onder het microfoontje kei-hard mee te zingen. Vooral pijnlijk als blijkt dat ze de tekst niet kennen en je dus een onbegrijpelijk gejammer hoort op plaatsen waar de tekstkennis tekortschiet.
Ik weet alles over deze filmpjes, niet alleen omdat ik dus veelvuldig ongewenst betrokken raak bij ‘the making of’, maar ook omdat ze vaak mijn laatste toevlucht zijn na wéér een concert waarin ik alleen maar schermen heb gezien. In een wanhoopspoging tot reconstructie van de avond zoek ik beelden op van het optreden, maar ze zijn dus zonder uitzondering niet om aan te zien of horen. Misschien helpt het als ik volgende keer zélf een filmpje maak.
Wanneer ik vroeger naar een concert ging, werkte dat als volgt: ik ging erheen, maakte het mee, genoot er heftig van en dat was dat. Die tijd is niet meer. Tegenwoordig ga ik erheen, probeer het mee te maken en ervaar dat ik alles alleen maar tweedehands kan zien, omdat ik overal waar ik kijk alleen maar geheven schermpjes zie. Digitale camera’s, smartphones en zelfs doodordinaire simpele mobieltjes: alles en iedereen staat ermee te filmen en fotograferen. Aan het einde van zo’n avond ben ik kapot, omdat ik als een dronken kameel voortdurend heen en weer heb geschommeld om onder, boven, links of rechts langs schermpjes te kunnen zien wat er op het podium gebeurt.
Ik zou natuurlijk een van die miljoenen schermpjes kunnen gebruiken als blik op de wereld, maar op de een of andere manier staan bij mij in de buurt altijd van die halvegaren die kicken op de zangeres, zodat ik via hun schermpjes de hele avond slechts een blokkerig ingezoomd zicht heb op een steeds uit beeld schietend decolleté.
Veel van die fanatieke filmers denken de mensheid te helpen met hun werk. Goed, degenen die voor de tieten komen zijn waarschijnlijk wat minder filantropisch ingesteld en helpen met name zichzelf, maar de rest schijnt echt te denken dat de wereld een grote dienst wordt bewezen met hun filmsels. Dat geldt met name voor degenen die meteen na het indrukken van de stop-knop hun filmpje op YouTube, Facebook of Twitter gooien, vaak met een taalhoogstandje als ‘supervetcoldplayechtgenietenwauw!’ eronder. En zodra ze dat hebben gedaan, gaat de camera meteen weer in de filmstand voor de volgende totáál zinloze opname.
De kwaliteit van de filmpjes is namelijk altijd om te janken. Het geluid is vaak zo slecht dat er voor de kijker alleen een soort stervend cappuccinoapparaat te horen is. Wat het beeld betreft heb je eigenlijk altijd alleen maar zicht op 600.000 andere beeldschermen, al dan niet met ingezoomde tieten erop. Ergens in de verte zie je wel eens een ledemaat boven een schermpje uitstijgen, en met wat geloof, hoop en liefde kun je daar misschien wel eens de artiest ontdekken die je probeert te zien.
Het állerergste zijn de filmers die hun filmpje definitief om zeep helpen door, in een vlaag van onvergeeflijk enthousiasme, met hun gezicht vlak onder het microfoontje kei-hard mee te zingen. Vooral pijnlijk als blijkt dat ze de tekst niet kennen en je dus een onbegrijpelijk gejammer hoort op plaatsen waar de tekstkennis tekortschiet.
Ik weet alles over deze filmpjes, niet alleen omdat ik dus veelvuldig ongewenst betrokken raak bij ‘the making of’, maar ook omdat ze vaak mijn laatste toevlucht zijn na wéér een concert waarin ik alleen maar schermen heb gezien. In een wanhoopspoging tot reconstructie van de avond zoek ik beelden op van het optreden, maar ze zijn dus zonder uitzondering niet om aan te zien of horen. Misschien helpt het als ik volgende keer zélf een filmpje maak.
Tuesday, November 22, 2011
Aan banden
Natuurlijk: je moet íets met die buik. Vanaf een maand of vier steekt dat ding nogal opvallend de wereld in en je moet ‘m nu eenmaal ergens laten. Zelf denk ik dan aan een kek tuniekje, een leuk wikkeltopje of een gezellig jurkje. Zwangere vrouwen denken echter massaal aan buikbanden: grote lappen elastiek met een bijna grappige tekst, print of in het ergste geval: een combinatie van die twee. Vooruit, er zijn nuttige varianten. Zo heb je als zwangere vrouw te kampen met doorlopende ongewenste intimiteiten: iedereen wil ‘even aan je buik zitten, hoor’. De buikbanden met de tekst ‘Do not touch’, al dan niet vergezeld van een boze smiley of een verbodsbord, zijn dus begrijpelijk. Dat maakt ze echter nog steeds niet om aan te zien.
Veel erger zijn de hihi-buikbanden, vaak gedragen door aanstaande moeders met Crocs en/of sjaaltjes. Zoals alle zwangere vrouwen willen zij de zegeningen van het moederschap graag dwangmatig delen met de rest van de wereld, en daarom gebruiken ze hun buikband om de simpele, want niet-zwangere, massa uit te leggen hoe zo’n kind nou eigenlijk in elkaar zit: ‘50% papa, 50% mama, 100% ikke’ zegt zo’n band dan. Afschuwelijk om te bedenken dat het met dat arme kind nooit goed kan komen als er al 50% in zit van een vrouw die denkt dat een buikband ‘lekker gek’ is. Er bestaat nog een overtreffende trap van deze buikband: de gepersonaliseerde uitgave. In plaats van het anonieme ‘papa’ en ‘mama’ staat er dan ‘50% Floris’ en ‘50% Marianne’. 100% mislukking, zeg ik. Die kleine maakt geen schijn van kans.
Wie denkt dat hiermee het toppunt bereikt is, vergist zich helaas. Want helemaal bovenaan de treurige buikbandenhiërarchie staat, op gigantische afstand van de 50%-bandenmoeders, het allerirritantste bandentype. Voor haar is het niet genoeg dat die enorme buik jou al steeds confronteert met het onvoorstelbare feit dat zij, in die Crocs ja, Ooit Seks heeft gehad. Zij wil dat de verwekking van haar gedoemde spruit jou luid en duidelijk in het netvlies wordt gebrand. Satanisch draait zij om de haverklap een groot lycra kleurvlak in je blikveld. Er is geen ontkomen aan, je móet die tekst keer op keer lezen: ‘It started with a kiss…’ Het zijn die gore suggestieve puntjes die ‘t hem doen. Gad-ver-damme.
Natuurlijk: je moet íets met die buik. Vanaf een maand of vier steekt dat ding nogal opvallend de wereld in en je moet ‘m nu eenmaal ergens laten. Zelf denk ik dan aan een kek tuniekje, een leuk wikkeltopje of een gezellig jurkje. Zwangere vrouwen denken echter massaal aan buikbanden: grote lappen elastiek met een bijna grappige tekst, print of in het ergste geval: een combinatie van die twee. Vooruit, er zijn nuttige varianten. Zo heb je als zwangere vrouw te kampen met doorlopende ongewenste intimiteiten: iedereen wil ‘even aan je buik zitten, hoor’. De buikbanden met de tekst ‘Do not touch’, al dan niet vergezeld van een boze smiley of een verbodsbord, zijn dus begrijpelijk. Dat maakt ze echter nog steeds niet om aan te zien.
Veel erger zijn de hihi-buikbanden, vaak gedragen door aanstaande moeders met Crocs en/of sjaaltjes. Zoals alle zwangere vrouwen willen zij de zegeningen van het moederschap graag dwangmatig delen met de rest van de wereld, en daarom gebruiken ze hun buikband om de simpele, want niet-zwangere, massa uit te leggen hoe zo’n kind nou eigenlijk in elkaar zit: ‘50% papa, 50% mama, 100% ikke’ zegt zo’n band dan. Afschuwelijk om te bedenken dat het met dat arme kind nooit goed kan komen als er al 50% in zit van een vrouw die denkt dat een buikband ‘lekker gek’ is. Er bestaat nog een overtreffende trap van deze buikband: de gepersonaliseerde uitgave. In plaats van het anonieme ‘papa’ en ‘mama’ staat er dan ‘50% Floris’ en ‘50% Marianne’. 100% mislukking, zeg ik. Die kleine maakt geen schijn van kans.
Wie denkt dat hiermee het toppunt bereikt is, vergist zich helaas. Want helemaal bovenaan de treurige buikbandenhiërarchie staat, op gigantische afstand van de 50%-bandenmoeders, het allerirritantste bandentype. Voor haar is het niet genoeg dat die enorme buik jou al steeds confronteert met het onvoorstelbare feit dat zij, in die Crocs ja, Ooit Seks heeft gehad. Zij wil dat de verwekking van haar gedoemde spruit jou luid en duidelijk in het netvlies wordt gebrand. Satanisch draait zij om de haverklap een groot lycra kleurvlak in je blikveld. Er is geen ontkomen aan, je móet die tekst keer op keer lezen: ‘It started with a kiss…’ Het zijn die gore suggestieve puntjes die ‘t hem doen. Gad-ver-damme.
Thursday, October 13, 2011
Oud
Eerst negeer ik de tekenen. Ik blijf stug ver na middernacht naar bed gaan, ook al moet ik de volgende dag werken. Ik eet een week achter elkaar junkfood, gewoon omdat het kan. Dapper zet ik mijn tentje in elkaar op wat voorheen een grasveld was, en ga vervolgens een weekend lang klappertandend festivalbier staan tanken waar om de drie seconden iemand zijn haar in headbangt. ‘Heerlijk hè, ja, dit is genieten,’ roep ik tegen vrienden. Ik ben het leven aan het leven, zoals dat heet, en ik ben er verrekte goed in.
Maar op zeker moment begint er iets te veranderen. Het zijn kleine dingen waardoor ik weet: het gaat de verkeerde kant op met me. Bijvoorbeeld als ik brak van het slaaptekort aan het werk ben en mezelf betrap op de gedachte: ‘Hè, straks fijn op tijd het mandje in.’ Of wanneer ik mezelf na een week van pizza hoor verzuchten: ‘Vanavond ‘ns een lekker prakkie.’ Allemachtig, hoorde ik daar nou m’n moeder?
Van de weeromstuit schiet ik in de ontkennende fase. Ik koop meteen een kaartje voor een obscuur metalbandje in een schimmige muziekbunker in het Belgische Wortel. Het polsbandje dat ik bij wijze van toegangskaartje omgehangen krijg, laat ik net zolang demonstratief om m’n pols hangen tot het eraf rot. De buitenwereld zal verdorie weten dat ik nog midden in het leven sta en dat iedere vorm van vertrutting mijn deur voorbij zal gaan.
Maar zodra ik daar sta met m’n knappende trommelvliezen, merk ik dat ik het gevecht aan het verliezen bent. Zuchtend wiebel ik van het ene been op het andere. God, wat vermoeiend, dat staan. Een concert waarbij ik kan zitten, dat lijkt me wel wat. Wat een armoedig gedoe eigenlijk, met die plastic bekertjes. Wat staat die kerel daar trouwens nou toch te blèren? En kan hij dat vette haar niet eens fatsoenlijk laten knippen ofzo?
Als het concert afgelopen is, ben ik blij dat ik naar huis mag. ‘Zo lekker tukken,’ denk ik, en ik kan mezelf wel slaan om die gedachte. Ongelooflijk, wat doen m’n voeten zeer. En m’n rug. En m’n ogen branden, net als m’n keel, trouwens. ‘Hoe hou je dat toch vol?’ zou moeders zeggen en ik vraag mezelf dat nu ook af. Oh shit. Ik word oud.
Eerst negeer ik de tekenen. Ik blijf stug ver na middernacht naar bed gaan, ook al moet ik de volgende dag werken. Ik eet een week achter elkaar junkfood, gewoon omdat het kan. Dapper zet ik mijn tentje in elkaar op wat voorheen een grasveld was, en ga vervolgens een weekend lang klappertandend festivalbier staan tanken waar om de drie seconden iemand zijn haar in headbangt. ‘Heerlijk hè, ja, dit is genieten,’ roep ik tegen vrienden. Ik ben het leven aan het leven, zoals dat heet, en ik ben er verrekte goed in.
Maar op zeker moment begint er iets te veranderen. Het zijn kleine dingen waardoor ik weet: het gaat de verkeerde kant op met me. Bijvoorbeeld als ik brak van het slaaptekort aan het werk ben en mezelf betrap op de gedachte: ‘Hè, straks fijn op tijd het mandje in.’ Of wanneer ik mezelf na een week van pizza hoor verzuchten: ‘Vanavond ‘ns een lekker prakkie.’ Allemachtig, hoorde ik daar nou m’n moeder?
Van de weeromstuit schiet ik in de ontkennende fase. Ik koop meteen een kaartje voor een obscuur metalbandje in een schimmige muziekbunker in het Belgische Wortel. Het polsbandje dat ik bij wijze van toegangskaartje omgehangen krijg, laat ik net zolang demonstratief om m’n pols hangen tot het eraf rot. De buitenwereld zal verdorie weten dat ik nog midden in het leven sta en dat iedere vorm van vertrutting mijn deur voorbij zal gaan.
Maar zodra ik daar sta met m’n knappende trommelvliezen, merk ik dat ik het gevecht aan het verliezen bent. Zuchtend wiebel ik van het ene been op het andere. God, wat vermoeiend, dat staan. Een concert waarbij ik kan zitten, dat lijkt me wel wat. Wat een armoedig gedoe eigenlijk, met die plastic bekertjes. Wat staat die kerel daar trouwens nou toch te blèren? En kan hij dat vette haar niet eens fatsoenlijk laten knippen ofzo?
Als het concert afgelopen is, ben ik blij dat ik naar huis mag. ‘Zo lekker tukken,’ denk ik, en ik kan mezelf wel slaan om die gedachte. Ongelooflijk, wat doen m’n voeten zeer. En m’n rug. En m’n ogen branden, net als m’n keel, trouwens. ‘Hoe hou je dat toch vol?’ zou moeders zeggen en ik vraag mezelf dat nu ook af. Oh shit. Ik word oud.
Thursday, August 18, 2011
Pinnen
Wel eens een bejaarde bij een pinautomaat gezien? Best vermakelijk als je van een afstandje toekijkt, maar bloeddrukverhogend als je achter de bejaarde in de rij staat. Eerst wordt er enigszins argwanend richting pinautomaat gerollatord. Ik zweer het je: sommige oudjes maken eerst een soort schijnbeweging om de automaat op het verkeerde been te zetten, of wat ze dan ook denken als ze zwabberend koers zetten naar de geldbron. Dan begint het: hoewel ze al tien minuten staan te wachten om te mogen gaan pinnen, komt nu pas de, meestal buitensporig grote, portemonnee tevoorschijn. Dat klinkt als een vlotte handeling ja, maar in werkelijkheid is het een worsteling met een boodschappentas op wieltjes vol Knirps-parapluutjes, plastic tasjes-vanwege-altijd-handig-om-bij-je-te-hebben, kortingsbonnen, familiefotoalbums en zuurstoftanks. Als die knip dan eindelijk boven water is, moet het pasje er nog uit. Dat is meestal het moment dat het gemompel begint: ‘Oh ja, dat pasje, hè, waar is dat ding, o hier, o gut, o jee, o nee, gaat er weer niet uit, het is ook zo lastig, zo’n last van m’n handen, nou verdraaid, ach hemel, ja, nee, ja, ik heb ‘m.’ Vervolgens gaan ze met dat pasje in hun handen naar het scherm staren. Het is niet dat dat scherm deze keer ineens een heel andere boodschap verkondigt dan normaal, zoals altijd staat er ‘Voer uw pas in’, maar toch kijken bejaarden altijd eerst ernstig vertwijfeld en vooral zeer langdurig naar het scherm. Alsof ze verwachten dat ze mondelinge instructies gaan krijgen, maar die komen niet. Met de moed der wanhoop schuiven ze dan dat pasje maar in de automaat, soms zelfs in één keer in het juiste sleufje.
Iedere pinautomaat vraagt vervolgens om een pincode, maar bejaarden denken kennelijk altijd dat dit wel eens de dag kan zijn dat ie eerst gaat vragen hoe je dag is geweest, of hoe het met je nieuwe heup is. Eerst wordt er dus gewacht. Lang. Dan komt er weer een hoop gemompel: ‘Die code, ach die code, ik heb ook zoveel codes, hoe moet ik dat nou weer allemaal onthouden, en ik mag ’t nergens opschrijven van m’n kleinzoon, maar ja, die heeft makkelijk praten, wat was ’t nou toch, iets met een verjaardag, maar van wie, gut, ACHT ZEVEN VIER DRIE’, want op de een of andere manier moeten bejaarden hun pincode altijd hardop uitspreken bij het intoetsen.
Dan moeten ze een geldbedrag kiezen. Daar hebben ze van tevoren natuurlijk niet over nagedacht, want dat zou efficiënt zijn. Ter plekke maken ze dan ook de hele wachtrij deelgenoot van hun boodschappenlijstje: ‘De kapper voor m’n watergolf, melk, brood, kaas, eitjes, maar een klein doosje, want vorige keer kon ik er 5 weggooien en da’s toch zonde, wat bij de koffie voor de kinderen, dat moeten ze natuurlijk weer niet, maar ik neem het toch mee, en anders geef ik het wel aan de buurvrouw, nog wat voor de hulp, want ze is jarig, en nog een cadeautje voor het kleinkind van Margo’. En hoewel het overduidelijk is dat je de knopjes naast het scherm moet gebruiken om een bedrag te kiezen, rammen bejaarden, als ze dan eindelijk besloten hebben tot het opnemen van 50 euro, altijd nog even op de cijfertjestoetsen, die dus niks doen. Vervolgens schelden ze het apparaat uit en gaan er hard en langzaam tegen praten, alsof er dan wel geld uitkomt: ‘Vijftig euro moet ik hebben. VIJF-TIG. Nou, vooruit. Hè, pestding.’ Dan slaan ze nog op wat knoppen en uiteindelijk zit daar de goede tussen.
De pinpas komt weer tevoorschijn. Paniek, natuurlijk, want, mompel: ‘Ja, da’s m’n pas, maar waar is nou m’n geld?’ Eindelijk spuugt de automaat geld uit. Dat wordt eerst geteld, met natgelikte vingers om de briefjes van elkaar af te pellen. Daarna wordt het met uiterste precisie in het juiste vakje van de portemonnee opgeborgen. Met die portemonnee kan geen twee stappen gelopen worden om de volgende pinner vrije doorgang te verlenen, dus recht voor de automaat gaat die immense tas weer open, gaan de Knirpsen, de plastic tasjes en de tanks weer opzij, en wordt de portemonnee weer op z’n plaats gelegd. Wee degene die deze bejaarde voor zich treft bij de bakker.
Wel eens een bejaarde bij een pinautomaat gezien? Best vermakelijk als je van een afstandje toekijkt, maar bloeddrukverhogend als je achter de bejaarde in de rij staat. Eerst wordt er enigszins argwanend richting pinautomaat gerollatord. Ik zweer het je: sommige oudjes maken eerst een soort schijnbeweging om de automaat op het verkeerde been te zetten, of wat ze dan ook denken als ze zwabberend koers zetten naar de geldbron. Dan begint het: hoewel ze al tien minuten staan te wachten om te mogen gaan pinnen, komt nu pas de, meestal buitensporig grote, portemonnee tevoorschijn. Dat klinkt als een vlotte handeling ja, maar in werkelijkheid is het een worsteling met een boodschappentas op wieltjes vol Knirps-parapluutjes, plastic tasjes-vanwege-altijd-handig-om-bij-je-te-hebben, kortingsbonnen, familiefotoalbums en zuurstoftanks. Als die knip dan eindelijk boven water is, moet het pasje er nog uit. Dat is meestal het moment dat het gemompel begint: ‘Oh ja, dat pasje, hè, waar is dat ding, o hier, o gut, o jee, o nee, gaat er weer niet uit, het is ook zo lastig, zo’n last van m’n handen, nou verdraaid, ach hemel, ja, nee, ja, ik heb ‘m.’ Vervolgens gaan ze met dat pasje in hun handen naar het scherm staren. Het is niet dat dat scherm deze keer ineens een heel andere boodschap verkondigt dan normaal, zoals altijd staat er ‘Voer uw pas in’, maar toch kijken bejaarden altijd eerst ernstig vertwijfeld en vooral zeer langdurig naar het scherm. Alsof ze verwachten dat ze mondelinge instructies gaan krijgen, maar die komen niet. Met de moed der wanhoop schuiven ze dan dat pasje maar in de automaat, soms zelfs in één keer in het juiste sleufje.
Iedere pinautomaat vraagt vervolgens om een pincode, maar bejaarden denken kennelijk altijd dat dit wel eens de dag kan zijn dat ie eerst gaat vragen hoe je dag is geweest, of hoe het met je nieuwe heup is. Eerst wordt er dus gewacht. Lang. Dan komt er weer een hoop gemompel: ‘Die code, ach die code, ik heb ook zoveel codes, hoe moet ik dat nou weer allemaal onthouden, en ik mag ’t nergens opschrijven van m’n kleinzoon, maar ja, die heeft makkelijk praten, wat was ’t nou toch, iets met een verjaardag, maar van wie, gut, ACHT ZEVEN VIER DRIE’, want op de een of andere manier moeten bejaarden hun pincode altijd hardop uitspreken bij het intoetsen.
Dan moeten ze een geldbedrag kiezen. Daar hebben ze van tevoren natuurlijk niet over nagedacht, want dat zou efficiënt zijn. Ter plekke maken ze dan ook de hele wachtrij deelgenoot van hun boodschappenlijstje: ‘De kapper voor m’n watergolf, melk, brood, kaas, eitjes, maar een klein doosje, want vorige keer kon ik er 5 weggooien en da’s toch zonde, wat bij de koffie voor de kinderen, dat moeten ze natuurlijk weer niet, maar ik neem het toch mee, en anders geef ik het wel aan de buurvrouw, nog wat voor de hulp, want ze is jarig, en nog een cadeautje voor het kleinkind van Margo’. En hoewel het overduidelijk is dat je de knopjes naast het scherm moet gebruiken om een bedrag te kiezen, rammen bejaarden, als ze dan eindelijk besloten hebben tot het opnemen van 50 euro, altijd nog even op de cijfertjestoetsen, die dus niks doen. Vervolgens schelden ze het apparaat uit en gaan er hard en langzaam tegen praten, alsof er dan wel geld uitkomt: ‘Vijftig euro moet ik hebben. VIJF-TIG. Nou, vooruit. Hè, pestding.’ Dan slaan ze nog op wat knoppen en uiteindelijk zit daar de goede tussen.
De pinpas komt weer tevoorschijn. Paniek, natuurlijk, want, mompel: ‘Ja, da’s m’n pas, maar waar is nou m’n geld?’ Eindelijk spuugt de automaat geld uit. Dat wordt eerst geteld, met natgelikte vingers om de briefjes van elkaar af te pellen. Daarna wordt het met uiterste precisie in het juiste vakje van de portemonnee opgeborgen. Met die portemonnee kan geen twee stappen gelopen worden om de volgende pinner vrije doorgang te verlenen, dus recht voor de automaat gaat die immense tas weer open, gaan de Knirpsen, de plastic tasjes en de tanks weer opzij, en wordt de portemonnee weer op z’n plaats gelegd. Wee degene die deze bejaarde voor zich treft bij de bakker.
Subscribe to:
Posts (Atom)